Woordsoort: znw.(m.)
Modern lemma: wantsnijder
znw. m., mv. -s. Uit want (I) en snijder of nomen agentis met -er van wantsnijden. Mnl. wantsnider. Eenige malen is ook de vorm wansnijder aangetroffen.
↪1. Eertijds een kleinhandelaar in wollen stoffen, laken e.d., deel uitmakend van een gilde, die zijn standplaats huurde in de lakenhal en aldaar het laken (per el) uitsneed en verkocht.
↪2. Kleermaker; in alg. zin, maar ook in het bijz.: matrozenkleermaker.
(uit Woordenboek der Nederlandsche Taal)