'Prikkenbeet': in de vroegere beugvisserij diende de rivierprik als aas voor de vangst op kabeljauw.
De prikkenbijter, een jonge varensgezel, had tot taak in de kop van de prik te bijten ('prikkenbeet') waarna in de gekneusde plek een haak kon worden geslagen.
Tweede betekenis: wond die de prik (rivierprik en zeeprik) zelf maakt in zijn prooi (zalm, kabeljauw) met zijn ronde zuigbek waarin de tanden in concentrische cirkels zijn opgesteld.
(dank Henri R.)