Onder het Kruis gaf de Zoon U de sleutel, en ik nam U bij mij op.
In de duisternis van de nacht hebt U het voor mij ingericht, doch het pad erheen bleek moeilijker dan enige uitwendige weg die mijn voeten ooit betraden.
Onder een regen van genadebloemen brak de Dageraad van mijn ziel aan, en onder een vloedgolf van Licht hebt U de deur voor mij geopend.
O Maria, vóór alle eeuwen voorbestemd als Tabernakel van Gods Lichaam en Bloed, doordat U in mij bent, ben ik in U. In de geheime kamer van mijn hart roept U mij tot de intieme versmelting waartoe ik ben voorbestemd, en die aan de wereld van het zichtbare onttrokken moet blijven.
Ik vind haar terug als een oneindig paleis, doorstraald met Goddelijk Licht en verwarmd door Uw verlangende Liefde. Doch ik kan haar niet altijd betreden, want wereldse ballast maakt mij soms te groot voor een ruimte die slechts plaats biedt voor heiligheid.
O mijn Hemelse Gelief
(geplukt van internet, dank Wilma de Vr.)